Met de waarschuwingslichten (gelijktijdig de vier richtingaanwijzers doen werken) kunt u de andere weggebruikers verwittigen van een mogelijk gevaar.
U mag de waarschuwingslichten alleen maar gebruiken voor het signaleren van :
• een voertuig voor schoolvervoer dat kinderen laat in- of uitstappen ;
• een voertuig dat pech heeft of dat geïmmobiliseerd is na een ongeval ;
• een gevaarlijke situatie zoals het plots vertragen van de voertuigen vóór u .
Besluit : het is niet door de waarschuwingslichten aan te zetten dat u zomaar ergens mag stoppen en zeker niet dat u in dubbele file mag parkeren ...
Daarnaast mag men echter de gevallen van “overmacht” niet uitsluiten. In het geval van verkeersagressie of poging tot voertuigdiefstal is het uiteraard belangrijk om de aanvaller met alle mogelijke middelen op de vlucht te jagen (geluidstoestel, alarm, waarschuwingslichten, ...).
En hoe zit het met het gebruik van de standlichten ?
De standlichten zorgen ervoor dat u gezien wordt, niet dat u zelf beter kunt zien. De standlichten alleen volstaan dus helemaal niet wanneer u als automobilist ’s nachts of overdag bij slechte zichtbaarheid rijdt. Bekijk in dat verband de artikels over de dim- en grootlichten.
Het gebruik van de standlichten is daarentegen wel verplicht om een motorvoertuig (uitgezonderd een bromfiets) te signaleren :
• dat geïmmobiliseerd staat op de openbare weg (dus ook op de bermen) ;
• ’s nachts of overdag wanneer het niet meer mogelijk is duidelijk te zien tot op een afstand van ongeveer 200 meter ;
• wanneer er geen openbare verlichting aanwezig is of wanneer deze niet werkt.